U bent hier

Thema's

 

De inhoud van het onderzoek

 

De geschiedenis van de GSb in de jaren 1971-1976 wordt in principe chronologisch beschreven. Binnen die chronologie kunnen enkele zwaartepunten worden onderscheiden:

 

De ontstaansgeschiedenis

Ingegaan zal worden op de vraag hoe en waarom de GSb in 1971 werd opgericht. Deze gebeurtenis kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van de studentbeweging vanaf de oprichting van de SVB in 1963, de veranderende plaats van de universiteit in de samenleving, de toenemende instroom van studenten uit de middenklasse en de groeiende loonafhankelijkheid van afgestudeerden. Ook de jeugdcultuur van de jaren 60 (provo, hippie- en kabouterbeweging) en de protesten tegen de oorlogen in Algerije en Vietnam en later de repressie in Zuid-Amerika, en de Parijse Meirevolutie van 1968  maakten deel uit van de context waaruit de GSB is ontstaan.

 

De meningsverschillen eind jaren ‘60

De studentenbeweging had zich al vanaf 1963 beziggehouden met de vraag naar de maatschappelijke betekenis van haar acties. Na en deels als reactie op de syndicalistische gerichtheid van de SVB ontstond de Kritiese Universiteit (KrU) die zich meer richtte op de studie-inhoudelijke en theoretische strijd.  De student-activisten waren er van overtuigd dat zij alleen geen politieke machtsfactor van betekenis konden zijn, maar dat samenwerking moest worden gezocht met anderen, met name met de arbeidersklasse. De manier waarop heeft echter tot verhitte en verlammende debatten geleid. In de zogenaamde Krahl-Schmierer-discussie aan het eind van de jaren 60 ging het om de vraag of studenten ‘individueel klassenverraad’ moesten plegen door hun ‘gepriviligeerde positie’ op te geven om ‘arbeider’ te worden, of zich als student-activisten juist moesten opwerpen als de leiders van een gezamenlijke strijd.

 

Het politieke vakbondsconcept

Aan deze discussie werd een eind gemaakt in 1971 toen door de ASVA het politieke vakbondsconcept  werd gelanceerd, dat door de GSb werd overgenomen. Dit concept kan worden gezien als een synthese van de syndicale strijd van de SVB en de KrU. De politieke vakbond plaatste de belangenstrijd van studenten in een bredere maatschappelijke context zodat zij een verbinding kon  leggen (praktisch en theoretisch) met de acties van andere maatschappelijke groeperingen waardoor de beweging aan politieke kracht kon winnen. Door alle acties die zijn gevoerd loopt een rode lijn: het streven naar politieke invloed door massaliteit en coalitievorming.

 

De sociale strijd

De acties voor verbetering van de sociale voorzieningen voor studenten zijn zo oud als de studentenbeweging. Voor de SVB was de studentenhuisvesting een van de eerste actiepunten. Tot de sociale strijd behoren ook de studiefinanciering, de mensa-prijzen, enz. Vooral de studiefinanciering kreeg veel aandacht, omdat van overheidswege steeds nieuwe plannen (zoals die van de commissie-Andriessen) kwamen die een verslechtering van de financiële positie van de studenten betekenden. Een discussie is gevoerd of studenten moesten streven naar eigen, specifieke studentenvoorzieningen, of dat zij gebruik moesten maken van de algemene voorzieningen. De harde praktijk was dat de studenten in hoog tempo hun geprivilegieerde positie verloren en er alle reden was om voor hun sociale belangen op te komen. Op de achtergrond speelde de discussie over de toepassing van het profijtbeginsel in het onderwijs mee: wie profiteert van het onderwijs – de studenten of de grote bedrijven?

 

‘1000 gulden nooit’

De strijd tegen de 1000 gulden collegegeld was het belangrijkste actiepunt van de GSb in de eerste drie jaren van haar bestaan. In 1971 en 1972 zijn massale acties, variërend van demonstraties tot bezettingen, gevoerd om de verhoging van het college- en inschrijfgeld tegen te houden en nadat de wet was aangenomen, is het door een boycotactie in het jaar daarna gelukt de verhogingvoor terug te draaien tot 500 gulden. In deze actie is de GSb er in geslaagd in alle faculteiten afdelingen op te richten en een zeer sterke positie in de meeste democratische bestuursorganen te veroveren.

 

De democratiseringsbeweging

De acties voor een democratische universiteit hebben altijd een centrale plaats ingenomen in de studentenbeweging. Het was de aanleiding voor de Maagdenhuisbezetting in 1969. Groningen kende in dit opzicht een atypische ontwikkeling, omdat een democratische bestuursstructuur in relatief goed overleg tussen studenten, personeel en bestuur van de universiteit tot stand was gekomen en deze democratische structuur verdedigd moest worden tegen de minder ver gaande wettelijke bestuursstructuur (nota-Veringa, WUB). Niet minder belangrijk was wat er in de (sub)faculteiten en afdelingen gebeurde. Tijdens de bezetting van het letterengebouw werd medezeggenschap op basis van One Man One Vote geëist. Bij psychologie werd een uniek experiment met een democratische bestuurstructuur gestart. Ook in veel andere (sub)faculteiten vonden democratiseringsacties en verzet tegen autoritaire hoogleraren plaats.

Naast de interne democratisering van de universiteiten is de externe democratisering altijd een actiepunt geweest. De SVB verzette zich al tegen het elitaire karakter van ‘het’ student. De acties voor een goede studiefinanciering was een aspect van externe democratisering. Andere aspecten waren de strijd tegen de wachtlijsten, studentenstops en numeri fixi.

 

De onderwijsacties

Door de KrU had de studentenbeweging aandacht gekregen voor de studie-inhoud. In het politieke vakbondsconcept kwam de nadruk te liggen op de kwaliteit van het onderwijs en onderwijsvoorzieningen. Het verzet richtte zich op de herstructureringsplannen van Posthumus (2-fasenstructuur), de planning van onderwijs en voorzieningen volgens de voorstellen van McKinsey, en de financiële bezuinigingen. Deze acties hadden ook te maken met de externe democratisering, omdat de voorstellen voor onderwijsplanning ook voorstellen tot afstemming van de aantallen afgestudeerden op de verwachte vraag op de arbeidsmarkt door selectie en numeri fixi bevatten.

Met name in de sociale faculteit ontstond projectonderwijs, gekenmerkt door eenheid van onderwijs en onderzoek.

 

De buitenlandacties

Internationale solidariteit heeft altijd hoog in het vaandel gestaan van de studentenbeweging en ook de GSb heeft buitenlandacties als een belangrijke taak van de studentenvakbond beschouwd.

De belangrijkste buitenlandacties waren de demonstraties en manifestaties tegen de oorlog in Vietnam. Daarnaast zijn vele andere acties gevoerd, zoals tegen de dictaturen in Griekenland en Spanje, de staatsgreep in Chili en de moord op Allende tegen de onderdrukking in Afrika (Angola) en het kolonialisme in Suriname.

De buitenlandacties werden meestal door breed opgezette comités georganiseerd en waren daardoor belangrijke momenten in de coalitiepolitiek van de GSb.

 

Samenwerking met politieke partijen en andere organisaties

Een kernelement van de politieke vakbond was de samenwerking met andere organisaties. In onderwijsacties, acties tegen oorlog en onderdrukking in andere landen, in het Volkscongres, enz. werd samengewerkt met vakbonden, politieke partijen en actiecomités. De progressieve politieke partijen (PvdA, PSP, CPN, PPR, D66) werden als natuurlijke bondgenoten beschouwd, maar de studentenbeweging vond dat de PvdA haar bij de Maagdenhuisbezetting en de 1000 guldenacties in de steek had gelaten. Veel studenten sloten zich in de jaren 70 aan bij de CPN. Anderen meenden dat hierdoor de invloed van de CPN op de koers van de studentenbeweging onaanvaardbaar groot werd en dat dit uiteindelijk tot een verzwakking van de beweging vanaf ongeveer 1975 heeft geleid.

 

De achteruitgang van de studentenbeweging

Er zijn meer hypotheses over de achteruitgang van de studentenbeweging. Een daarvan is dat de centrale actiepunten minder belangrijk waren geworden en dat het zwaartepunt in de (sub)faculteiten was komen te liggen. Dat heeft geleid tot versnippering en verlies aan massaliteit. Tevens werden de acties, mede als gevolg van het (sub)faculteitsspecifieke karakter, steeds minder geplaatst in het bredere, antikapitalistische kader dat zo karakteristiek voor het politieke vakbondsconcept was geweest.  

 

Nieuwe sociale bewegingen

In de jaren tachtig kwamen nieuwe sociale bewegingen op: de vredesbeweging, de milieubeweging, de krakersbeweging, enz. Weliswaar heeft de studentenbeweging geprobeerd aansluiting te vinden bij deze nieuwe sociale bewegingen, maar dat kon niet voorkomen dat het verlies aan massaliteit van de eigen acties doorging.

Tot slot kan de theorie worden gehoord dat de verzwakking van de studentenbeweging haar eigen ondergang heeft bespoedigd, omdat studiedruk toenam door de nieuwe studiefinanciering en de herstructurering.

 

Epiloog

Het onderzoek kan over deze hypotheses geen uitsluitsel geven, omdat de onderzoeksperiode niet verder loopt dan 1976. Wel zal worden onderzocht of gedurende de onderzochte periode aanwijzingen zijn te vinden voor of tegen deze hypotheses. Zo mogelijk zal aan de hand van hetgeen in de interviews naar voren is gekomen, op de ontwikkelingen na 1976 worden ingegaan.

Een belangwekkende vraag die in het onderzoek niet buiten beschouwing mag blijven, is wat de resultaten van de studentenacties in de jaren 1971-1976 zijn geweest. Sommige oud-activisten en commentatoren zijn daar erg pessimistisch over: de universitaire democratisering is teruggedraaid, de twee-fasenstructuur is ingevoerd en het studiefinancieringsstelsel is geheel vervangen door een leenstelsel. Anderen zijn positiever. Niet alleen is het democratisch gehalte van de maatschappij gestegen, ook zijn er tastbare resultaten zoals onderwijswinkels, wetenschapswinkels, rechtswinkels, enz.